Het Open Boek Texel


< Terug



 

Jo Vincent: nooit meer kamperen

Een fragment uit: Zingend door het leven

Memoires van Jo Vincent, Elsevier 1960; pp 127-9






Eens, vlak na de oorlog, toen de deviezen voor een buitenlandse reis nog zo karig waren, dat een reis buiten de grenzen meer zorgen bracht dan genoegen, bedacht ik een vakantie, die mij heugen zou.
Elk mens kent dat verlangen - buiten te leven in Gods vrije natuur, vrij van conventies: eens een heel ander leven, als Robinson Crusoë, primitief leven.

En dan gaat men kamperen. Het was altijd een hartewens van mij geweest.

Maar een tent durfde ik niet aan, en dus huurden wij een kampeerwagen en lieten die neerzetten op een verscholen, idyllisch plekje op Texel, het nu veel bezochte eiland, waar het in augustus zó vol is, dat de mensen bijna van het eiland afvallen.
Maar het was juni, en onze wagen stond werkelijk op een ideale plek, tegen de duinrand, geheel vrij.

De eerste ochtend, bij het ontwaken, heel vroeg - want kampeerbedden zijn ongemakkelijk - was het inderdaad een vreugde, al de vogels gade te slaan, die in het weitje voor onze wagen naar voedsel zochten.

Dat beloofde wat, maar toen begon het te regenen: een week lang zaten wij opgesloten in het kleine kamertje, in de kou, met plensbuien en storm tegen de ramen, als op een schip - eerst heel gezellig, maar op de duur wat eentonig.
En de ongemakken van dit primitieve leven kondigen zich spoedig aan: stijve spieren, een pijnlijke rug, en nog meer.

Niet prettig.

Toen de zomerdagen kwamen, scheen de idylle werkelijkheid te worden, maar er bleef werk in overvloed, werk dat ik niet gewend was.
Het ongeluk was, dat allerlei mensen ons overlaadden met jonge hanen, en dus maar hanen braden, altijd maar hanen braden, ik werd er akelig van, en dan de 'vaat' doen na zo'n, overigens heerlijke, hanenmaaltijd, is niet zó eenvoudig.

Op een mooie avond besloten wij, als verzetje, een bezoek te brengen aan de kermis in Den Burg.
Niet dat ik zo verrukt ben van draaimolens en schiettenten, maar een avondwandeling op zo'n Hollands kermisterrein is altijd wel amusant, alleen die avond niet, want nauwelijks waren wij de eerste tenten gepasseerd, of er klonken verschrikkelijke knallen uit het Hoofd van Jut, zó oorverdovend, dat ik even de kluts kwijt was, en tevens mijn honden.

De stakkers hadden de benen genomen, tussen de tenten en kramen door en raakten verdwaald.
Flip, de straathond, vonden we spoedig terug, maar de tekkel was spoorloos.
Alles kwam eraan te pas: politie en dienstwillige padvinders zochten het hele stadje af, een koek-koopman schreeuwde, tussen het luidruchtige verkopen van zijn waren door, voortdurend iets over een weggelopen hondje.
Niets hielp; ik zat treurend achter de koekkraam, tot de laatste kermis-klanten naar huis waren gegaan.

Het verhaal wordt wat lang, om kort te gaan: de volgende morgen, nog wel een zondag, hing er een groot bord tegen de draaimolen:
'Verloren een lief bruin hondje, etc. etc.'
En werkelijk, laat in de middag kwam de politie mij enthousiast berichten, dat het lieve bruine hondje gevonden was - op een boerderij, 4 km van Den Burg.

Het weerzien is niet te beschrijven. Daarna heb ik gezworen: nooit meer kamperen en nooit meer naar de kermis.


Jo Vincent (1898-1989) was de dochter van Jacob Vincent, vanaf 1900 meer dan een halve eeuw de beiaardier van het Paleis op de Dam.
Tussen 1923 en 1953 was ze bekend als Nederlands grootste sopraan-zangeres.

Ze vertolkte liederen van o.a. Bach, Schubert en Wolf, en trad in diverse Europese landen op. Van haar werk, o.a. met het orkest van Willem Mengelenberg, zijn later cd's verschenen.

Haar memoires voeren ons naar Wenen, Londen, Berlijn en Texel.

Het eiland werd een bijzondere ervaring voor de kosmopolitische diva.